Toespraak door burgemeester Jan van Zanen bij de herdenking van de in de Tweede Wereldoorlog omgekomen gemeenteambtenaren, 4 mei 2021
Het waren collega’s zoals wij nu ook zijn.
Vrouwen, mannen.
Heel jong of alweer wat ouder.
Ze werkten op het Stadhuis, op straat of in een van de toenmalige gemeentelijke bedrijven.
Mensen zoals u en ik.
Maar dan in een andere tijd.
Een verschrikkelijke periode uit de geschiedenis van ons land, van onze stad.
Vandaag, op 4 mei, herdenken wij ook onze medewerkers die de Tweede Wereldoorlog niet overleefden.
79 vrouwen en mannen.
Hun namen zijn te vinden op herdenkingsplaquettes in het Stadhuis en hier op het Trekvlietplein.
79 levens, op gewelddadige wijze beëindigd.
Door oorlogsgeweld, onderdrukking en rassenwaan.
Het lijkt inmiddels lang geleden.
En ja, het aantal ooggetuigen van die afschuwelijke oorlog wordt ieder jaar kleiner.
Maar zodra je je verdiept in de lotgevallen van die collega’s die wij nooit hebben gekend, komen zij alsnog tot leven.
En kunnen wij ons een beetje indenken wat zij hebben moeten meemaken.
Het waren mensen zoals Theodorus Versluis.
Hij werkte als stratenmaker bij de Dienst Gemeentewerken.
Tijdens de mobilisatie was hij ingedeeld als soldaat bij het Regiment Grenadiers en Jagers.
De meidagen van 1940 overleeft hij, maar in 1943 moet hij alsnog in krijgsgevangenschap.
In Most, in het huidige Tsjechië, wordt hij tewerkgesteld in een raffinaderij voor synthetische benzine.
Voor de geallieerden is dit een strategisch doelwit en dat wordt Theodorus Versluis fataal.
Bij een luchtaanval op Eerste Kerstdag 1944 komt hij om het leven.
Franse vrienden begraven hem met militaire eer op een kerkhof in de buurt.
Na de oorlog is Theodorus Versluis herbegraven op het Nederlands ereveld in Salzburg.
Op een van de monumenten hier op het Trekvlietplein staat ook de naam van Arnoldus Gabriël Broekhuizen.
Hij werkte als technisch opzichter bij het Gemeentelijk Electriteitsbedrijf.
Niet lang na de bezetting van Nederland werd hij actief in het verzet, samen met zijn zoon Dirk.
In 1944 sloot hij zich aan bij de Binnenlandse Strijdkrachten.
Dat zijn verzetswerk gevaarlijk was, dat ondervond Arnoldus Broekhuizen al in mei 1941, toen hij twee maanden werd opgesloten in het Oranjehotel.
Twee jaar later volgde een tweede arrestatie en een verblijf in het concentratiekamp Vught.
Zijn derde gevangenschap zou hij niet overleven.
Via de Scheveningse gevangenis en kamp Amersfoort belandde Arnoldus Broekhuizen in Neuengamme, waar hij op 30 maart 1945 aan dysenterie overleed.
De meeste Hagenaars die in de oorlog omkwamen waren Joods.
Zo ook Louis Joël, die in 1938 op 18-jarige leeftijd aan de slag ging als schrijver 2e klasse bij het Gemeentelijk Gasbedrijf.
Niet lang na de bezetting van Nederland werd hij als medewerker ontslagen, enkel en alleen omdat hij Joods was.
Louis Joël werkte vervolgens als vrijwilliger bij het Joodse weeshuis aan de Pletterijstraat en bij de Joodse Raad in Den Haag.
Uiteindelijk belandde hij in het werkkamp bij de Moerdijk, een zogeheten ‘Aussenkommando’ van concentratiekamp Vught.
Van daaruit werd Louis Joël in juli 1943, via Westerbork, gedeporteerd naar Sobibor.
Op 9 juli 1943 stierf hij daar in de gaskamer, samen met de 2416 andere mensen uit zijn transport.
Ook Louis’ vader, stiefmoeder en zijn vijf jaar oudere broer, allemaal werden zij vermoord.
Theodorus, Arnoldus en Louis, het zijn drie namen uit de lijst van 79 omgekomen medewerkers.
Drie collega’s van toen.
Uit een tijd dat een mensenleven niets waard leek.
In het besef hoe gelukkig wij mogen zijn dat wij hier en nu in vrede en vrijheid mogen leven en werken, gedenken wij Theodorus Versluis, Arnoldus Broekhuizen, Louis Joël en alle andere omgekomen medewerkers en hun naasten, met eerbied en respect.