Toespraak door burgemeester Jan van Zanen bij de presentatie van het boek ‘Het koloniale en slavernijverleden van Hofstad Den Haag’ in de Koninklijke Schouwburg, 20 november 2022

 

Beste mensen,

Wat goed om hier bijeen te zijn. Bijeen om, met elkaar, getuige te zijn van een gedenkwaardige gebeurtenis: de presentatie van de resultaten van het onderzoek door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde naar het koloniale en slavernijverleden van Den Haag. Dit onderzoek komt voort uit een raadsbesluit van 1 juli 2021 over het initiatiefvoorstel Haags koloniaal- en slavernijverleden. Een rapport in de vorm van een boek over een periode die ons herinnert aan onderdrukking, vrijheidsberoving en uitbuiting. Aan mensen die niet als mensen werden gezien maar als handelswaar. Aan winstbejag zonder ethische scrupules. Het boek dat ik zojuist ontving maakt deze herinnering ook feitelijk. In de archieven zijn talrijke voorbeelden te vinden van hoe het in die tijd eraan toeging. En dan gaat het vaak nog om documenten waarin het perspectief van de kolonisator tot uiting komt. Hartelijk dank aan de redacteuren, Esther Captain, Valika Smeulders en Gert Oostindie en aan iedereen die heeft bijgedragen aan dit boek.

Wie er oog voor heeft en ernaar op zoek gaat, die vindt in Den Haag heel veel sporen en verhalen die een relatie hebben met de periode van kolonialisme en slavernij. Daarbij denk ik vooral aan de vele Hagenaars en Hagenezen die wortels hebben in de voormalige koloniën en soms zelf ook nazaten zijn van tot slaaf gemaakten. Een aantal van hen komt in interviews in het boek aan het woord. Daarnaast zijn er sporen in de vorm van architectuur (met het Mauritshuis als bekendste voorbeeld), de kunstcollecties, de Koninklijke Bibliotheek en het Nationaal Archief.

Het koloniale verleden is niet een afgesloten hoofdstuk uit onze geschiedenis. De gevolgen ervan zijn zichtbaar tot de dag van vandaag. Dat de emoties erover nog steeds aanwezig zijn, bij alle verschillen in zienswijzen, heb ik ook zelf ervaren tijdens mijn bezoeken aan de 6 eilanden van het Caribisch deel van het koninkrijk, Suriname, Indonesië en India. Dit is dan ook een boek dat niet alleen gaat over het verleden van Den Haag. En het onderzoek markeert ook een startpunt. In de interviews met Haagse inwoners in het boek kun je teruglezen wat het voor hen inhoudt: het begin van het verwerkingsproces van het koloniale en slavernijverleden. Iets dat wij als gemeente met alle betrokkenen, dat vind ik belangrijk om te benadrukken, vorm willen geven. Omdat wij ons realiseren dat zoveel verschillende mensen, op zoveel verschillende plekken ter wereld hierdoor geraakt zijn.

Den Haag heeft ervoor gekozen onderzoek te laten doen naar zowel het slavernijverleden als het gehele koloniale verleden. De slavernij maakte per slot van rekening deel uit van het koloniale systeem. Maar betekent niet dat wij geen oog hebben voor de grote verschillen tussen de slachtoffers. Den Haag erkent ten volle de unieke positie van de slachtoffers van de trans-Atlantische slavenhandel en de Caribische slavernij. Door middel van dit onderzoek willen wij hen en hun nazaten recht doen en erkenning geven aan de mensen die al in een vroeg stadium om aandacht vroegen voor de trans-Atlantische slavenhandel en slavernij. Net als wij alle andere slachtoffers van kolonialisme en slavernij recht willen doen.

Het koloniale en slavernijverleden van Den Haag wijkt af van dat van andere steden in Nederland. Den Haag was geen handelsstad en had tot begin 19e eeuw geen ‘officiële’ stadsrechten. De vertegenwoordiging van Den Haag in de besturen van de VOC en WIC was beperkt. Als zetel van het landsbestuur én als residentie van eerst de stadhouders en later de opeenvolgende vorsten en vorstinnen was Den Haag daarentegen wel de plek waar op landelijk niveau alle besluiten over het koloniale beleid en daarmee ook slavernij en contractarbeid werden genomen. Gebouwen als het voormalige Ministerie van Koloniën herinneren ons daaraan. In de archieven vinden we namen terug van inwoners van Den Haag die investeerden in de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC) of direct in plantages waar tot slaaf gemaakt en moesten werken. Veel van die investeerders maakten deel uit van de bestuurlijke bovenlaag, met functies op landelijk én lokaal niveau.

Mensen zoals Johan Sixti, woonachtig aan het Lange Voorhout, secretaris van het Hof van Holland én burgemeester van Den Haag. Sixti investeerde in de WIC, zo weten we uit de archieven. Haagse kapitaalverstrekkers investeerden in de VOC een totaalbedrag van zo’n 200.000 gulden, omgerekend rond de 3,3 miljoen euro. Dat geld zorgde ook voor bestuurlijke invloed: 100.000 gulden geïnvesteerd kapitaal gaf recht op een bewindhebber in de VOC.

Uit het onderzoek blijkt dat het toenmalige stadsbestuur van Den Haag erop was gespitst invloed te krijgen binnen de VOC en WIC. Toen begin 18e eeuw bleek dat Den Haag door reorganisaties geen zetel meer had in de WIC-kamer in Rotterdam, heeft het Haagse stadsbestuur gelobbyd voor bestuurlijke participatie, wat leidde tot de benoeming van Haagse regenten als zogeheten ‘buytenheeren’. Een voorbeeld daarvan is Jan Hudde Dedel, schepen en burgemeester van Den Haag.

Vermogende Haagse inwoners hadden geen probleem met het investeren in zaken die direct verbonden waren met slavernij. Ook de Sociëteit van ’s-Gravenhage, belastingorgaan van Den Haag, deed dat. De Sociëteit belegde in 1774 in Engelse staatsobligaties. Om zo, via de internationale kapitaalmarkt, een graantje mee te pikken van de koloniale activiteiten van nota bene concurrent Engeland, waar ook slavenhandel deel van uitmaakte. Ethisch besef was er kennelijk niet in de Sociëteit als het erom ging hoe er winst werd gemaakt. Slechts het geld telde, niet de Afrikaanse mens.

Dat gold uiteindelijk ook in 1863, bij de afschaffing van de slavernij in het Caribisch gebied: die kwam er pas nadat er voor een compensatieregeling was gezorgd. Een compensatieregeling, let wel, niet voor de slachtoffers van slavernij maar voor de slavenhouders. En mede gefinancierd uit het cultuurstelsel in Nederlands-Indië, dat de Javaanse boerenbevolking dwong om producten te produceren voor de export naar Nederland. Hier ook weer: de mens gedegradeerd tot handelswaar én uitgebuit.

Hetzelfde lot trof de tot slaaf gemaakten in Azië. Er is de laatste tijd meer aandacht voor de Nederlandse trans-Atlantische slavenhandel en de plantages in de Caraïben. Maar we mogen niet vergeten dat de VOC vanaf de 1e helft van de 17e eeuw ook in Azië op grote schaal aan slavenhandel deed en het bezit van tot slaaf gemaakte mensen zelfs aanmoedigde.

Ten tijde van de afschaffing van de slavernij woonden in Den Haag maar liefst 40 eigenaren van plantages in de Caraïben. Opvallend: onder hen geen kooplieden, wel leden van de adel, militairen, ambtenaren en een paar politici. Van 564 Haagse burgers is bekend dat zij in de periode 1795-1940 zitting hadden in het gemeentebestuur. Van 89 van die mensen is vastgesteld dat zij een directe of indirecte band hadden met het koloniaal bestuur. Dat kan betekenen dat hun familie belangen had in de slavernij of dat ze zelf ooit werkzaam waren in het koloniaal bestuur. Bekend voorbeeld is Tweede Kamer- en gemeenteraadslid Cornelis van Sypesteijn, mede-eigenaar van verschillende plantages in Suriname.

Direct gevolg van de afschaffing van de slavernij was de komst van contractarbeiders naar Suriname. Voor het overgrote deel waren zij afkomstig uit India en Java. Onder zeer zware omstandigheden moesten zij in Suriname een nieuw bestaan opbouwen.

Het college van burgemeester en wethouders realiseert zich ten volle hoezeer onze voorgangers, onderdeel van de toenmalige bestuurlijke elite, betrokken waren bij het systeem van kolonialisme en slavernij.

Wij weten dat ongeveer 20% van de bevolking van Den Haag afstamt van mensen die het slachtoffer werden van koloniale onderdrukking of van slavernij. Alleen al door de verhalen van huidige inwoners van Den Haag, opgenomen in het boek, krijg je een beeld van wat dit nu nog betekent voor die mensen. Daarom is nu het moment gekomen om daarvan rekenschap te geven.

Ik, als burgemeester van Den Haag, stad van vrede en recht, bied namens het college, mijn welgemeende excuses aan voor de wijze waarop voorgangers van ons het systeem van kolonialisme en slavernij hebben ondersteund en ervan hebben geprofiteerd.

Excuses kunnen niet het onnoemelijke leed ongedaan maken dat uw voorouders en de voorouders van zoveel andere Hagenaars en Hagenezen is aangedaan. Ook wil ik benadrukken dat geen van de huidige inwoners van Den Haag schuld draagt voor de daden van Haagse inwoners en bestuurders van toen. Wij hopen u ervan te kunnen overtuigen dat wij ervan doordrongen zijn dat het leed uit het verleden doorwerkt tot de dag van vandaag. En dat dit zorgt voor verdriet. En boosheid. Ook omdat het systeem van kolonialisme en slavernij gestoeld was op racisme en wit superioriteitsdenken. Fenomenen waar de nazaten van de slachtoffers van kolonialisme en slavernij nog altijd mee geconfronteerd worden.

Racisme is nog altijd een vergiftigende kracht, ook in onze samenleving. Juist daarom is de erkenning van het leed dat het systeem van kolonialisme en slavernij heeft veroorzaakt zo belangrijk. Het racisme van nu kunnen wij pas echt aanpakken wanneer de herinnering aan de oorsprong van het racisme en de gevolgen ervan, kolonialisme en slavernij, onderdeel wordt van ons collectieve geheugen. En dat is op dit moment nog niet het geval. Het beeld van onze geschiedenis is nog niet compleet. Het was met name de (decennialange) ontbrekende aandacht voor het slavernijverleden die voor zoveel pijn en boosheid heeft gezorgd.

Ik zeg het opnieuw: dit vandaag gepresenteerde wetenschappelijk onderzoek is een begin. Een begin van een groter programma om de herinnering aan kolonialisme en slavernij een vaste plaats te geven in de Haagse herdenkingscultuur. Hiervoor wordt een adviescommissie in het leven geroepen, die met de Haagse samenleving in gesprek zal gaan. Er zullen monumenten komen die herinneren aan de slachtoffers van kolonialisme en slavernij, op scholen zal er aandacht aan worden besteed en uiteraard zal 2023 een groot herdenkingsjaar zijn. Dan is het 160 jaar geleden dat de slavernij werd afgeschaft (al moesten de tot slaaf gemaakten nog verplicht 10 jaar doorwerken) en 150 jaar geleden dat de 1e contractarbeiders naar Suriname kwamen.

Zo zullen wij verder gaan, om stap voor stap, en met elkaar, ervoor te zorgen dat de herinnering aan het leed dat kolonialisme en slavernij hebben veroorzaakt, vast verankerd wordt in het collectieve geheugen van Den Haag. Met als doel recht te doen aan alle slachtoffers en alle nazaten. In de hoop dat, op termijn, het gezamenlijk herinneren een gedeelde herinnering kan zijn. En dat wij, hier in Den Haag, op basis van dat gezamenlijk verwerkte verleden nog beter kunnen bouwen aan een gezamenlijke toekomst.