Toespraak bij de uitreiking van het predicaat ‘koninklijk’ aan de Vereeniging Handelsrecht

Voorzitter De Kluiver, beste Harm-Jan,

Meneer de Commissaris van de Koning,

Geachte aanwezigen,

Wat een eer om hier te mogen zijn. En wat een mooie woorden. Een voorzitter die (tot begin december in het geheim begrijp ik) college gaf over de natte en warme praktijk. En een Commissaris die zijn aarzeling verwoordde over het gebruik van algoritmen in het publieke debat over en in uw en ons werk. Hebben algoritmen wel een normbesef? Eerlijk gezegd ben ik het met die vraag eens. Maar ook niet ieder mens heeft normbesef als je recent het eerste debat bekeek tussen de twee Amerikaanse presidentskandidaten. Dit alles geheel terzijde.

Graag feliciteer ik de Vereeniging Handelsrecht van harte met het toekennen van het predicaat ‘koninklijk’. De ‘kroon’ op het werk van velen, gedurende de afgelopen 102 jaren en (bijna) 6 maanden. En wat een eer – ik zei het u al – om hiervan getuige te mogen zijn. Temeer omdat de oprichter Willem Molengraaff, de ‘held van het handelsrecht’ zoals uw voorzitter hem terecht omschreef, nauw verbonden was met de stad die een heel belangrijke rol in mijn leven innam: Utrecht. Op zesentwintigjarige leeftijd (ja , echt!) werd hij hoogleraar aan de toenmalige  Rijksuniversiteit Utrecht en zou daar 32 jaar aan verbonden blijven. En hoewel hij zich uiteindelijk in Den Haag vestigde en hier ook overleden is, werd Molengraaff begraven in Utrecht. En tot op de dag van vandaag leeft zijn naam voort in het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht van de universiteit Utrecht. Was Molengraaff met zijn 26 lentes zeker naar huidige maatstaven behoorlijk jong ‘hooggeleerd’, zijn collega Tobias Asser werd zelfs met 24 jaren al hoogleraar. En daarmee ben ik weer in Den Haag. Want het was Tobias Asser – de grote man van het handelsrecht en het internationaal privaatrecht – aan wie Den Haag in heel belangrijke mate haar faam dankt als internationale stad van vrede en recht. Dat begon allemaal met de oprichting van de Conferentie voor Internationaal Privaatrecht in 1893 en de eerste twee Vredesconferenties van 1899 en 1907, waar Asser nauw bij betrokken was. De opening van het Vredespaleis maakte hij helaas net niet meer mee. Uw voorzitter sprak zojuist over Cineac, de nieuwsbioscoop uit het tijdperk van vóór de televisie. Ook van de opening van de opening van het Vredespaleis in de zomer van 1913 bestaan filmbeelden. Die tonen, in zwart-wit en zonder geluid, deftige dames en heren die uit koetsen en automobielen stappen, om Andrew Carnegie’s ‘Temple of Peace’ binnen te gaan. De keurig geklede gasten zullen toen ook het mooie mozaïek van Hendrik Wijdeveld op de marmeren vloer in de centrale hal hebben bewonderd. ‘Sol Iustitiae Illustra Nos’, Zonne der gerechtigheid verlicht ons, staat er op te lezen. En dat is, zoals u wellicht weet, óók het motto van de Utrechtse alma mater.

Het Vredespaleis is gebouwd als onderkomen voor het Permanent Hof van Arbitrage. Op het eerste gezicht een klassieke intergouvernementele organisatie, opgericht tijdens de Eerste Vredesconferentie, maar die nu een tweede jeugd lijkt door te maken.  Beperkte het Hof van Arbitrage zich oorspronkelijk tot arbitrage tussen staten, de laatste tijd bedient het een breed scala aan ‘klanten’, die in al hun verscheidenheid één ding gemeen hebben:  allen – staten, bedrijven, individuen – zijn zij actoren in de internationale gemeenschap zoals die vandaag de dag is samengesteld. Van veel recenter datum is het The Hague Hearing Centre. Dit is twee jaar geleden in het leven geroepen en richt zich vooral op internationale commerciële arbitrage en zakelijke bemiddeling tussen bedrijven in het kader van ‘Alternative Dispute Resolution’.

Geachte aanwezigen,

Gedurende de afgelopen 125 jaar heeft Den Haag zich meer en meer ontwikkeld tot de ‘legal captial of the world’, zoals Boutros Boutros-Ghali ooit zo mooi zei. De laatste decennia is daar een aantal belangrijke kennisinstituten bijgekomen, zoals Campus Den Haag van de Universiteit Leiden. De gemeente Den Haag, die de wapenspreuk ‘vrede en recht’ mag voeren, doet er alles aan om deze stad verder te ontwikkelen als kenniscentrum op het terrein van internationaal recht. Uiteraard is dat ook goed voor de naam en faam van de stad. Maar we realiseren ons ten volle dat we die eervolle titel slechts mogen voeren bij gratie van het werk van al die mensen die het recht en de rechtswetenschap dienen met hun kennis. Vrouwen en mannen uit de praktijk en of de wetenschap. Mensen zoals u en al die andere leden van  de Vereeniging Handelsrecht die hier vandaag helaas niet kunnen zijn. Het is mede dankzij uw vereniging dat wij leven in een land waar het niet gaat om het recht van de sterkste, maar om de kracht van het recht. Voor ons is dat de normaalste zaak van de wereld, voor vele anderen helaas nog steeds niet. Daarom is het goed om daarbij stil te staan. Onze rechtsstaat te koesteren. Zoals u dat al ruim 100 jaar doet. Blijf vooral de actualiteit op hielen … Van harte gelukgewenst.